top of page

Het boeddhisme : filosofie of religie?

Reactie van de Boeddhistische Unie van België op het artikel in Espace de Libertés “Het boeddhisme : filosofie of religie?”


In haar artikel "Le bouddhisme : philosophie ou religion ?", online geplaatst op 20 februari 2023 op de website Espace de libertés - le magazine du Centre d’Action Laïque” (EDL) , stelt Anaïs Pire, Afgevaardigde “Studies & Strategie” bij de CAL, zich vragen bij de erkenning van het boeddhisme. Deze is weliswaar opgenomen in de regeringsverklaring, maar de huidige procedure om ze te realiseren is bekritiseerd door het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Bovendien heeft ze bedenkingen dat de erkenning wordt aangevraagd als niet- confessionele levensbeschouwing en niet als religie.


In zijn arrest van 5 april 2022 heeft het EHRM de Getuigen van Jehova in het gelijk gesteld, die aanklaagden dat zij niet in aanmerking kwamen voor vrijstelling van de onroerende voorheffing, omdat deze vrijstelling afhankelijk was van voorafgaande erkenning als eredienst. Het Hof vond dat de huidige Belgische erkenningsregeling tot discriminatie leidde en dat het verschil in behandeling van de Getuigen van Jehova geen objectieve en redelijke rechtvaardiging had.

Het gevolg van deze belangrijke beslissing is dat de Getuigen van Jehovah niet het recht kan worden ontzegd om op dezelfde wijze als erkende levensbeschouwingen in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de onroerende voorheffing voor hun gebedshuizen. In dit verband acht het Hof het onredelijk dat de Getuigen van Jehova deze erkenningsprocedure moeten ondergaan om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van de onroerende voorheffing.

Zodra het willekeurig aspect van het stelsel van de erkenning van erediensten is aanvaard, strekt deze vaststelling zich uit tot alle voordelen die thans zijn voorbehouden aan de erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwingen. Zo zouden de voordelen die momenteel aan hen zijn voorbehouden, logischerwijs niet langer kunnen worden ontzegd aan niet-erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwingen, met inbegrip van het boeddhisme.

Het huidige verzoek om erkenning zou dus als overbodig kunnen beschouwd worden, aangezien op basis van deze beslissing van het EHRM het boeddhisme momenteel niet de voordelen kan worden ontzegd die aan erkende levensbeschouwingen worden toegekend, en dit zonder voorafgaande erkenning.

Het is dan ook verrassend dat het artikel in EDL stelt: “De vraag rijst dan: moet België het risico lopen zich te verbinden tot de erkenning van het boeddhisme op basis van een betwiste procedure, nog voordat het in overeenstemming is gebracht met de rechtspraak van het Hof? De eerbiediging van de rechtsstaat, met inbegrip van de eerbiediging van internationale rechterlijke beslissingen, moet voorrang krijgen op het politieke engagement ten aanzien van de Boeddhistische Unie van België. Dit is geen kwestie van overdreven voorzichtigheid, maar van rekening houden met een fundamentele eis van elke democratische samenleving.”

Als men de redenering van de CAL volgt, of althans die van het artikel in EDL, zou men een proces dat na 17 jaar eindelijk de eindstreep nadert, moeten stopzetten en vervolgens moeten wachten tot een wet is gestemd waarin de erkenningsprocedure wordt vastgelegd. Deze opvatting, die geenszins in overeenstemming is met de huidige gevolgen van het arrest van het EHRM, zou geen ander gevolg hebben dan dat het proces langer zou duren, hetgeen net in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terecht wordt bekritiseerd. Bovendien loopt het artikel vooruit op de toekomstige oplossing die de Belgische Staat aan deze kwestie wil geven. Het EHRM vindt het erkenningssysteem discriminerend en willekeurig, maar geeft niet aan hoe de Belgische Staat de willekeur van de erkenningsprocedure moet beëindigen.

Het is ook verbazend dat volgens het artikel in EDL wél het proces van de erkenning van het boeddhisme moet worden stopgezet, maar niet de toekenning van voordelen aan levensbeschouwingen die reeds eerder erkend werden volgens een procedure die als arbitrair wordt beschouwd. Daarmee wordt nochtans een status quo bepleit waarbij de toegekende voordelen voorbehouden blijven aan hen, met uitsluiting van anderen, hetgeen precies datgene is wat het EHRM aan België verwijt.

Zolang België geen wijzigingsprocedure op dit gebied heeft ingeleid, is de Boeddhistische Unie van België, in volledige overeenstemming met de minister van Justitie, van plan het niet minder dan 17 jaar geleden gestarte proces voort te zetten, ook al is de inzet aanzienlijk verminderd. Inderdaad, het boeddhisme zou nu reeds, zoals hierboven onderstreept, en meer bepaald sinds het arrest van het EHRM, kunnen vragen om in aanmerking te komen voor de voordelen die zijn voorbehouden aan erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwingen.`

Met betrekking tot de erkenning van het boeddhisme betwist het artikel in EDL, onder de titel “Un régime inadapté”, de keuze van de Boeddhistische Unie van België (BUB) voor erkenning als niet-confessionele levensbeschouwing volgens paragraaf 2 van artikel 181 van de Belgische Grondwet en stelt het dat, indien het boeddhisme wordt erkend, dit moet gebeuren op basis van het regime van de religies. Het artikel stelt: “In wezen moet het boeddhisme om verschillende redenen als een religie worden beschouwd. In de eerste plaats veronderstelt het een geloof in het bovennatuurlijke, zoals de onsterfelijkheid van de ziel, reïncarnatie, de uiteindelijke status die Boeddha heeft verkregen door het bereiken van het nirvana, de magische benoeming van de religieuze leider enz. Ten tweede veronderstelt het de naleving van voorschriften en leefregels met een heilige status, met name gebaseerd op de woorden, daden en gebaren van Boeddha, wiens beeld wordt aanbeden. Tenslotte richt het tempels en religieuze en kloostergemeenschappen op. Al deze overwegingen getuigen van het confessionele karakter ervan.”

Het artikel vervolgt het betoog door te kijken naar de statuten van de verenigingen die lid zijn van de BUB: “Alle statuten van de verenigingen in kwestie verwijzen naar leringen, tradities en praktijken in hun maatschappelijk doel. Ze moeten ‘authentiek’ zijn en zijn meestal afhankelijk van een persoon in een gezaghebbende positie (eerwaarde, meester, monnik, enz.). Dit wijst op het bestaan van een of andere vorm van religieus leiderschap, of het nu gaat om een ‘school’ van het boeddhisme, een autoriteitsfiguur of de Boeddha zelf.” Het erkent dat de keuze van het regime waaronder de BUB erkenning vraagt haar voorrecht is en dat de overheid geen gezag heeft in deze kwestie. “Niettemin is het vanuit democratisch oogpunt zeer bedenkelijk dat deze keuze door de regering wordt onderschreven zonder enige motivatie die tot begrip voor deze beslissing leidt of ze rechtvaardigt, en dit ondanks de meest essentiële vaststellingen die eenieder hierover kan doen.”

Met betrekking tot dit laatste punt moet worden opgemerkt dat het betrokken artikel voorbijgaat aan de argumenten die in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp zijn uiteengezet. Alvorens in te gaan op de argumenten die in het artikel worden aangevoerd om te beweren dat het boeddhisme geen aanspraak kan maken op de status van niet- confessionele levensbeschouwing, is het van essentieel belang om de motivering van deze keuze in het voorontwerp van wet te lezen: “De keuze om te worden erkend als eredienst of als niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie is een interne aangelegenheid van die eredienst of niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie..

In zijn advies van 15 juli 1998 inzake het voorontwerp van wet betreffende de afgevaardigden en de besturen belast met het beheer van de materiële en financiële belangen van de erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen, interpreteert de Raad van State artikel 181, § 2, van de Grondwet als volgt:

“(...) de eigen bewoordingen van deze grondwetsbepaling wijzen erop dat elke organisatie waarvan de afgevaardigden niet-confessionele morele diensten verlenen om erkenning van de Staat kan verzoeken. Dit wordt bovendien bevestigd in de parlementaire voorbereiding van de Grondwet waarin de woorden ‘niet-confessionele gemeenschap’ worden geanalyseerd.” “De term ‘niet-confessioneel’ dient bekeken in een ruime maatschappelijke context. Het begrip verwijst naar een levensbeschouwelijke gemeenschap – in de brede zin van het woord – die tot geen enkele van de bestaande erediensten behoort, omdat ze elke godsrelatie verwerpt. (...) De niet-confessionele gemeenschap is een levensbeschouwelijke gemeenschap wier bestaan vaststaat, die een grote diversiteit en continue beweging vertoont.” (Gedr. St., Senaat, zitting 1992-1993, nr. 100 – 3/2°, blz. 3).

Vooral de laatste woorden bevestigen dat de grondwetgevende macht met de tekst van artikel 181, § 2, de wil te kennen heeft gegeven dat de wetgevende macht verscheidene organisaties kan erkennen die niet-confessionele morele diensten verlenen Gedr. St., Kamer, gewone zitting 1998-1999, blz. 46-47).”

Aangezien de Boeddhistische Unie van België zich wil laten erkennen als niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie, dient de Staat die keuze in aanmerking te nemen, met in achtneming van artikel 21 van de Grondwet en van het beginsel van onafhankelijkheid van de erediensten en niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties ten aanzien van de Staat.

Voorts heeft de Boeddhistische Unie van België die keuze op volgende wijze gemotiveerd: Ten eerste, wat betreft de betekenis die moet worden verleend aan de woorden “eredienst” en “niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie”, is het zo dat die twee elementen, “eredienst” en “morele dienstverlening”, refereren aan het begrip “dienst”. Het verschil ligt evenwel in het object van die dienst. In het geval van een eredienst is de dienst gericht op een hoger Wezen, terwijl die in het geval van de morele dienstverlening enkel op personen gericht is.

Het boeddhisme past binnen een dienst die gericht is op personen, waarbij de uitoefening van de boeddhistische morele dienstverlening als activiteit gekenmerkt wordt door openheid en verdraagzaamheid, en de praktijk zowel spiritueel en rationeel als ethisch en verlossend kan zijn. Die activiteit is van fundamenteel belang binnen een samenleving waarin velen op zoek zijn naar waarden en zingeving voor hun leven.

Het boeddhisme is in de eerste plaats een levenswijsheid die berust op de persoonlijke ervaring: het belijdt geen enkel dogma en biedt zelf geen enkele metafysische optie, maar verwerpt ook geen opties.

De boeddhistische weg wil meer bepaald vrijgevigheid, ethiek, geduld, vasthoudendheid, meditatieve concentratie en wijsheid cultiveren. Het bewandelen van die weg maakt dat men zich kan ontplooien in zijn persoonlijke, familiale, sociale en professionele omgeving. Hiermee wil het boeddhisme bijdragen tot de opkomst van een harmonieuze en vreedzame samenleving.

Voorts worden de boeddhistische centra zowel door atheïsten als door gelovigen en agnosten bezocht.

Tot slot wordt het gelijkstellen van het boeddhisme met een niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie volledig aanvaard door alle aangesloten verenigingen van de Boeddhistische Unie van België.

Bijgevolg behoren de diensten die het boeddhisme aanbiedt, tot de categorie die van toepassing is voor een niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie, aangezien het boeddhisme gericht is op mensen en tracht bij te dragen aan hun ontplooiing.”

In tegenstelling tot wat in het artikel in het tijdschrift van de CAL staat, heeft de regering deze keuze niet ongemotiveerd onderschreven, aangezien de memorie van toelichting bij het wetsontwerp hierover zeer duidelijk is. Niettemin kan het nuttig zijn, om de redenen voor de unanieme keuze van de BUB-leden voor de keuze van de tweede paragraaf van artikel 181 van de Grondwet nader toe te lichten, de in de wetgeving gebruikte terminologie en de grondbeginselen van de filosofie en de praktijk van het boeddhisme te verduidelijken, en met name de argumenten die in het artikel in de EDL worden aangevoerd om het boeddhisme de status van niet-confessionele filosofie te ontzeggen.

De artikelen 19, 20, 21 en 181 paragraaf 1, van de Grondwet spreken niet van “religies” maar van “erediensten” (in het frans “cultes”). Alleen artikel 24 vermeldt “de keuze tussen het onderwijs in één der erkende godsdiensten en het onderwijs in de niet-confessionele zedenleer". In dit opzicht is het woordgebruik in de Nederlandstalige versie van dit artikel van belang, vermits deze “godsdiensten” hanteert voor de Franstalige term “religions”. Etymologisch gezien heeft het woord “religie” volgens de meerderheidsinterpretatie zijn oorsprong in het Latijnse werkwoord “religare”, dat “verbinden” betekent. De Encyclopaedia Universalis vermeldt daarover:

“Als religie ‘verbindt’, wat verbindt het dan? Er zijn drie centrale antwoorden:

  • het verbindt de mens met de goden of met God, het verbindt de aardse wereld van de mensen met de hemelse wereld van de godheden;

  • het verbindt mensen met elkaar; of, tenslotte,

  • het verbindt de mens met de natuur, met het heelal, en ontwikkelt in hem het gevoel te behoren tot een dimensie die hem omvat en overstijgt.”

Aangezien het boeddhisme geen opperwezen, geen God-Schepper of een Architect van het universum erkent, past het helemaal niet in de eerste interpretatie. Anderzijds, als men “religie” interpreteert volgens de twee andere antwoorden met uitsluiting van het eerste, zou men in feite het boeddhisme een religie zonder god kunnen noemen, of een atheïstische religie. Ondanks de terughoudendheid van sommigen zou men in het tweede antwoord de georganiseerde vrijzinnigheid kunnen herkennen, omdat het mensen met elkaar verbindt, seculiere huwelijken en verenigingsceremonies organiseert, seculiere begrafenissen, seculiere peter- en meterschap, morele bijstand in ziekenhuizen en rusthuizen, in gevangenissen, enz.

De term “culte” of “eredienst”, die noodzakelijkerwijs een god, een godheid, een opperwezen impliceert, is op geen enkele wijze van toepassing op het boeddhisme. Wat betreft de bewering dat het boeddhisme gelooft in de onsterfelijkheid van de ziel, daag ik iedereen uit één enkel citaat in boeddhistische teksten te vinden waarin het bestaan van een ziel wordt bevestigd. Integendeel, de Boeddha onderwees Anatman, dat wil zeggen het niet-bestaan van een zelf, een ziel, in tegenstelling tot de hindoeïstische leer van Atman.

In tegenstelling tot de Abrahamitische godsdiensten is het boeddhisme niet alleen een atheïstische filosofie, maar kent het ook geen dogma. De historische Boeddha die 2600 jaar geleden leefde, wordt door de aanhangers van zijn filosofie geenszins beschouwd als een god, een goddelijk wezen, een profeet of boodschapper gezonden door een opperwezen, maar als een mens die de ware aard van zijn geest heeft gerealiseerd, de staat van Boeddha, een term die vertaald kan worden als de ontwaakte, in de zin van ontwaakt te zijn uit onwetendheid, verwarring, bevrijd te zijn van storende emoties zoals haat, jaloezie, trots en lust, en wijsheid te hebben bereikt. Hij wordt daarom beschouwd als een wijze en dus als een voorbeeld om na te volgen, aangezien elk wezen de Boeddhanatuur bezit en dus een potentiële Boeddha is. Dus wanneer men buigt voor een afbeelding van de historische Boeddha en een kaars of wierook aansteekt, is dat geen aanbidding, maar een methode om zich de eigen diepste aard te herinneren en zich in te zetten voor het realiseren van Boeddhaschap in een altruïstische geest, d.w.z. om het lijden van alle wezens te kunnen verlichten en hen te helpen wijsheid te bereiken.

Het boeddhisme heeft geen heilige of geopenbaarde tekst zoals de Bijbel, de Koran of de Thora. Nadat hij de staat van Boeddha had bereikt, gaf Siddhartha Gautama Sakyamuni 45 jaar lang onderricht en zijn woorden werden opgetekend in een reeks van 108 boekdelen, die werden aangevuld met een reeks van 240 boekdelen met de commentaren van Indiase geleerden door de eeuwen heen en samengesteld in de grote boeddhistische universiteiten van onder meer Nalanda en Vikramasila, alvorens te worden vertaald in vele talen in heel Azië. De afwezigheid van dogma's en de oproep tot het principe van vrij onderzoek werden

door de historische Boeddha geformuleerd in verschillende teksten, waarvan de belangrijkste de Kamala Sutra is, waarvan het volgende een uittreksel is:


“Onderzoek alvorens te aanvaarden of te verwerpen”. “We moeten niet geloven in iets alleen omdat het gezegd is; noch in tradities omdat ze uit de oudheid zijn overgeleverd; noch in “ze zeggen” als zodanig; noch in de geschriften van wijzen omdat ze door wijzen zijn geschreven; noch in verbeeldingen waarvan we veronderstellen dat ze zijn geïnspireerd door een geestelijk wezen; noch in gevolgtrekkingen die zijn gemaakt op basis van een of andere gewaagde veronderstelling die we misschien hebben gemaakt; noch in wat noodzakelijk lijkt naar analogie; noch in geloven op het gezag van onze meesters of instructeurs.

Maar wij kunnen wel vertrouwen stellen in een geschrift, een leer of een uitspraak wanneer ons verstand en onze persoonlijke ervaring dit bevestigen. Daarom heb ik u geleerd niet alleen te geloven naar wat u is verteld, maar naar uw eigen ervaring.”

Deze uitspraak van de Boeddha zelf toont aan dat het boeddhisme, in tegenstelling tot de Abrahamitische godsdiensten, vanaf het begin geen dogma's kent en dat de aanhangers van deze filosofie eerder worden aangemoedigd om te begrijpen dan om te geloven. Boeddhisten beschouwen zichzelf niet als gelovigen.

Tot de principes die deze filosofie kenmerken en waarover de beoefenaar wordt uitgenodigd na te denken, behoren de vergankelijkheid van alle verschijnselen en vooral van ons bestaan, de interdependentie, de onbevredigende aard van het leven, de relativiteit van tijd en ruimte, enz... Andere elementen van het boeddhisme zijn niet altijd gemakkelijk te verenigen met de denksystemen van de joods-christelijke cultuur, zoals karma, het principe van oorzaak en gevolg, en wat daaruit voortvloeit, wat gewoonlijk wedergeboorte wordt genoemd, een term die verwarrend is en niet dezelfde betekenis heeft als in het hindoeïsme, aangezien het boeddhisme het bestaan van een ziel ontkent, zoals hierboven vermeld. Niemand wordt uitgenodigd om in deze beginselen te geloven alsof het dogma's zijn, maar om erover na te denken. Er zijn veel boeddhisten, vooral in het Westen, die wedergeboorte niet aanvaarden, maar die zichzelf als praktiserend boeddhist beschouwen. Zij kunnen worden beschouwd als de agnosten binnen de georganiseerde vrijzinnigheid.

De leer van de Boeddha, bekend als de Dharma, is sinds de 6e eeuw vóór onze tijdstelling tot op heden bewaard gebleven via universiteiten en monastieke colleges en via lijnen van overdracht van meester op leerling. Tempels en plaatsen voor studie en beoefening van meditatie ontwikkelden zich eerst in India en vervolgens in heel Azië, in Nepal, Sikkim, Bhutan, Afghanistan, Iran, Tibet, Mongolië, Siberië, China, Japan, Korea, Vietnam, Indonesië, Cambodja, Laos, Thailand, Sri Lanka.... Overal waar boeddhistische geleerden kwamen – altijd op uitnodiging omdat het boeddhisme proselitisme verbiedt – integreerde de Dharma lokale waarden als die niet in strijd waren met de Dharma, evenals culturele elementen. Het zijn dus vooral de culturele aspecten van het boeddhisme, soms zeer rijk en kleurrijk, soms zeer sober of “Zen”, afhankelijk van het land, die de westerse kolonisatoren in de 18e en 19e eeuw ertoe hebben aangezet deze levenskunst die het boeddhisme is, als de vijfde wereldreligie te bestempelen, met de joods-christelijke godsdiensten als enig referentiekader. Louter uit de uiterlijke verschijningsvormen kwamen ze tot de conclusie dat het een religie was, zonder evenwel de filosofie te bestuderen waarvan de beginselen in een zeer rijke symboliek tot uiting komen, maar die geenszins het idee van één of meer goden of opperwezens omhelst.

Zo dient het beeld van de Boeddha om de beoefenaar te herinneren aan zijn of haar eigen wezenlijke aard van de geest en te streven naar het cultiveren van wijsheid. De Sangha, of gemeenschap van Dharmabeoefenaars, waarvan een deel wordt vertegenwoordigd door monniken en nonnen die zich voor het leven of voor een bepaalde tijd aan bepaalde leefregels hebben verbonden, en waarvan een ander deel, de meerderheid, vertegenwoordigd door beoefenaars die deze leefregels niet hebben afgelegd, welnu, deze Sangha is verantwoordelijk voor het bewaren en doorgeven van de leer van de historische Boeddha en de verdere ontwikkelingen ervan die in de loop der eeuwen tot op heden tot stand kwamen. Deze leer is immers niet in steen gebeiteld en houdt rekening met de evolutie van de samenleving. In het artikel van Espace de Libertés wordt beweerd dat deze leefregels en voorschriften een heilige status hebben en dat de eerbiediging ervan aan alle beoefenaars wordt opgelegd. Deze bewering is onjuist, want het staat een ieder vrij één of meer van deze leefregels al dan niet na te volgen gedurende een vrij te bepalen periode. Ze hebben geen heilig karakter, het zijn eenvoudige principes om te voorkomen dat men zichzelf en anderen leed berokkent, zoals geen leven nemen, zich niet toe-eigenen wat niet gegeven is, enz. Er zijn geen geboden in het boeddhisme; iedereen is de rechter van zijn of haar eigen geweten en ethisch gedrag. Het begrip zonde bestaat trouwens niet in het boeddhisme.

Met betrekking tot het argument dat de statuten van de verenigingen die lid zijn van de BUB betrekking hebben op leringen, tradities en praktijken, authentieke overdrachtslijnen en personen die getuigen van “het bestaan van een vorm van religieus leiderschap”, moet duidelijk worden gemaakt dat het hier gaat om een spirituele en niet om een religieuze dimensie. De term “spiritueel” verwijst hier naar de discipline van het trainen van de geest om zijn of haar gedachten, passies en emoties te beheersen. Dit heeft niets gemeen met het principe van dienst aan of aanbidding van een opperwezen, zoals het geval is in de Abrahamitische godsdiensten. De eis van authenticiteit is een essentieel element om de representatieve instantie die de BUB is in staat te stellen serieuze verenigingen te onderscheiden van sektarische bewegingen of organisaties die de belangen dienen van zogenaamde, vaak zelfverklaarde “meesters”.

Vervolgens dringt zich een antwoord op voor de bewering dat “de uiteindelijke status die Boeddha bereikt door het bereiken van het nirvana, de magische benoeming van de religieuze leider, enz. allemaal dogma's zijn”. Hierbij dient erop te worden gewezen dat het nirvana geenszins overeenkomt met de christelijke notie van het paradijs waartoe men na de dood toegang zou hebben als men in zijn leven het goede heeft gedaan en God heeft gediend, wat ongetwijfeld een simplistische interpretatie van het christelijk geloof is. Nirvana betekent de beëindiging van ontevredenheid en onwetendheid door de realisatie van wijsheid, die hier op aarde kan worden bereikt, om het ook simplistisch samen te vatten. Niet wetende waar het artikel in EDL op doelt bij het kwalificeren van de benoeming van de religieuze leider als een “magisch” gebeuren, kan men aannemen dat het gaat over de selectie van de opvolger van de Dalai Lama, in de traditie en cultuur van het Tibetaans boeddhisme, en waar niets magisch aan is. Bovendien is de Dalai Lama niet de paus van het boeddhisme en is er geen autoriteit zoals in de katholieke kerk. In het boeddhisme is elke traditie, elk monastiek college, elke stroming volledig onafhankelijk, niet-gebonden aan een piramidale autoriteit, en kiest deze zijn eigen geestelijk leider op basis van verkiezing of erkenning bij consensus op basis van het door de kandidaten bereikte niveau van wijsheid en eruditie, voor een variabele periode, afhankelijk van de traditie.

Zoals bekend is het woord filosofie etymologisch afgeleid van het Oudgrieks, waar “philô” “liefhebben” betekent en “sophia” “wijsheid”. Het kan dus vertaald worden als “liefde voor de wijsheid”. Volgens de van Dale betekent “confessioneel” “overeenkomstig met of uitgaande van een geloofsbeleidenis”. Aangezien wijsheid het hoofddoel is van alle beoefenaars van het boeddhisme en de ontkenning van het bestaan van een opperwezen eigen is aan alle scholen van het boeddhisme, leent de kwalificatie "niet-confessionele levensbeschouwing", of in het Frans “philosophie non confessionnelle” volgens artikel 181 §2 van de Grondwet zich perfect voor de BUB, ook al heeft de georganiseerde vrijzinnigheid alle recht op een andere interpretatie. De kwalificatie “eredienst”, of in het frans “culte”, is daarentegen onverenigbaar met het atheïstische karakter van het boeddhisme, zoals de 35 verenigingen die lid zijn van de BUB meermaals unaniem hebben bevestigd.

Carlo Luyckx Voorzitter van de Boeddhistische Unie van België

Brussel, 23 maart 2023

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários


Os comentários foram desativados.
bottom of page